Als ervaren improspeler en trainer, schrijft Andre Besseling regelmatig een BLOG over improvisatie.

De Improcirkel

Improviseren, hoe werkt dat nou eigenlijk?

Bovenstaande is een veel gestelde vraag. Niet alleen bij het publiek maar ook bij sommige spelers en docenten. Het antwoord ligt niet in de ontwikkeling van impro-vaardigheden, zoals JA EN zeggen, personages kunnen spelen, creativiteitsontwikkeling, etc. Of door het geven van een duidelijk kader zoals het Wie, Wat, Waar of een ‘De Vloer Op’-opdracht. Het antwoord ligt in het volgen van de Improcirkel. Dit is een schema wat glashelder het proces van improviseren laat zien. Door dit te volgen, kun je moeiteloos improviseren.

Gewoon maar op het toneel gaan staan en niks doen, is niet echt een interessante optie. Meestal zorgt dat vooral voor een paniekaanval. Dus wat je ook speelt; er is altijd een startpunt. In teksttheater is dat de tekst, de regieopvatting, het decor, de repetities, etc. Het licht gaat aan: de acteurs beginnen te spelen wat er is gerepeteerd. In het improvisatietheater is het startpunt een suggestie, een woord, een spelvorm, een titel, een situatie. Of een combinatie daarvan. Daarna gaat het bij het improviseren om het vinden van de juiste balans tussen aan de ene kant vrijheid, creativiteit en loslaten. (Je moet namelijk iets gaan creëren vanuit de gegeven suggestie.) En aan de andere kant een aantal wetmatigheden, zoals verhaaltechniek, accepteren en uitbouwen van een spelaanbod of het creëren van een spanningsboog. (Het moet theatraal interessant zijn en blijven gedurende de hele voorstelling.)

Wat is de toegevoegde waarde van de Improcirkel?

Het beschrijft de wetmatigheid die opgaat voor het improvisatieproces zelf. Het maakt niet uit of je nu enthousiast bezig bent met theatersport of meer gefocused aan het improviseren d.m.v. een ‘Longform’. Elke improvisatie werkt volgens hetzelfde principe zoals beschreven in de Improcirkel. Om lekker te improviseren, zijn er weliswaar een aantal vaardigheden en een bepaalde mindset nodig, maar alleen een creatieve geest is niet voldoende. Hoe vaak wordt het verhaal in een scene niet om zeep gebracht door een creatieve inval die geen recht doet aan de spelimpuls van een medespeler? Ook iemand die alles accepteert, maakt haar nog geen goede speler. Net zomin overigens, als iemand die alles blokkeert.

Door naar een scene te kijken vanuit de Improcirkel, kun je precies inzichtelijk maken waar het wel of niet loopt. En welke specifieke vaardigheden een speler dus moet ontwikkelen. Voor de een zal dat inhouden dat er meer aan expressie gewerkt moet worden, voor de ander meer aan samenwerken of creativiteit. Daar helpen improvisatieoefeningen om personages te creëren of creativiteit te vergroten, om spelers verder te brengen in hun proces.

Maar het aanleren van vaardigheden of het geven van heldere kaders is alleen zinvol, wanneer helder is, hoe het proces van improvisatie in elkaar steekt.

Hoe ziet de Improcirkel er uit?

 improcirkel

De zes stappen van het improviseren:

Waarnemen: Je medespeler zet een locatie op, zegt een tekst of staart het publiek in. Dat is het startpunt van alles. Je kijkt, hoort en ervaart zonder oordeel wat je waarneemt op het toneel én in je lichaam. Kijk wat het met je doet of wat het bij je oproept. Wanneer je solo speelt of begint met een scene, is dat niet anders. Je luistert naar de suggestie, neemt waar wat er bij je opkomt en start van daaruit een scene.

Accepteren: wat je ook waarneemt, alles is bruikbaar om als spelimpuls te gebruiken. Het echte accepteren houdt in, dat je de impulsen van de ander, net zo accepteert als de impulsen van jezelf. Je angsten, weerstand, het gerommel in je hoofd, je overlevingsstrategieen, etc. Het is allemaal onderdeel van het accepteren van wat er in het hier en nu gebeurt. Gewoon ‘nee’ zeggen hoeft dus geen blokkade te zijn, als je tegelijkertijd wel de realiteit van je medespeler accepteert.

Het NIET-weten verwelkomen, (oftewel: loslaten) Nadat je hebt geaccepteerd wat je hebt waargenomen, is de essentiële stap: loslaten. Laat binnenkomen wat er is gezegd of gedaan en laat je overlevingsstrategieën of automatische reactiepiloot los. Het kan anders zijn dan jij zelf denkt of vindt. Het is belangrijk om jezelf toe te staan om het niet weten te omarmen en oordeelloos te kijken naar de spelimpuls die je hebt ontvangen. Daarmee creëer je de noodzakelijke openheid en ruimte om door te spelen. Dat gaat over spelen in het hier en nu.

Mogelijkheden zien: Als de vorige stappen zijn genomen, komt de meer creatieve kant van het improviseren om de hoek kijken. Wat zijn mogelijke reacties? Hierbij wordt er vooral een appel gedaan op vaardigheden als: associatievermogen, fantasie, flexdenken, positiviteit, in mogelijkheden denken, etc.

Kiezen: wanneer er een aantal mogelijkheden bij je opkomen, dan is de volgende stap: het maken van een keuze. Improscenes lopen meestal niet vast omdat mensen geen ideeën hebben maar omdat er geen keuze wordt gemaakt. Het goede nieuws is dat eigenlijk elke keuze goed is, die aansluit op hetgeen ervoor gespeeld is.

Actie: Na het maken van een keuze, moet je dat omzetten in actie. Het gaat immers over ‘acteren’. Er moet gespeeld, geantwoord of gehandeld worden. Dit gaat over vaardigheden zoals mime, personages doorzetten, emotionele expressie, préséance, verstaanbaarheid, lef, etc. Doe je niks, gebeurt er niks. Reageer je vanuit de automatische piloot of vanuit je overlevingsstrategie, dan loopt de scene hier vaak vast.

En hoe dan verder?

Als de actie is gedaan, het antwoord is gezegd of de emotie is gespeeld, wordt deze weer waargenomen door je medespeler en begint de cirkel weer van voren af aan. Soms gaat dit razend snel en raak je als speler in de flow van het hier en nu. Spelen in het hier en nu, betekent niets anders dan zuiver waarnemen, accepteren wat er is en durven loslaten. Zodoende dienen zich de mogelijkheden aan, waar je een keuze uit maakt, die je daarna omzet in een actie. Het improvisatieproces is dan op gang en gaat net zolang door tot de scene af is...

En als de scene af is, gaat alles gewoon weer verder. Maar dan in het dagelijks leven.

 

 

Een impro-trainer is een acteur met zichzelf in de hoofdrol

over improviserend lesgeven

Half 8, dinsdagavond. Tijd om te beginnen met de impro-les. Natuurlijk heeft de trainer het goed voorbereid. Vandaag staat Spelplezier op het programma. Een warming up voor de noodzakelijke energie en een aantal spelvormen rond het thema. Iedereen krijgt al zin in een pretles. De docent voorop.

‘Kom allemaal maar staan in een kring’. En net als de trainer wil beginnen met een vrolijke energizer, steekt Carla haar hand op voor een mededeling. Met tranen in haar ogen, stamelt ze: ‘Ik ben vandaag misschien wat afwezig, want mijn moeder is vanochtend overleden.’

In een keer draait de sfeer. De energizer gaat overboord. Maar even geen ‘Billy Billy Bop’. Maar wat dan?

De trainer wordt zich bewust van zijn rol als speler in de scene getiteld: ‘De improles op Dinsdagavond’. Hij had bij aanvang van deze scene, wel een ander verhaal in zijn hoofd. Iets met leuke oefeningen over spelplezier en lachen en zo. Maar een van de spelers geeft een andere spelimpuls. Waardoor het verhaal een andere kant op gaat, dan de trainer in zijn hoofd had. Ook de andere spelers gaan in op de impuls. Zij accepteren het aanbod en betuigen medeleven. Op dat moment wordt er verrassenderwijs nooit geblokkeerd. Er is niemand die zegt: ‘Nee hoor, je moeder is niet dood.’

 

De trainer is echter verantwoordelijk voor het vervolg van de scene. Met zijn rol als ‘Trainer’ is hij immers de hoofdrolspeler. Wanneer hij blokkeert, kan hij roepen: ‘Okay, heel erg allemaal, maar we gaan gewoon verder met Billy Billy Boppen’. Dat wordt knarsend omgaan en doorzetten voor Carla en de rest. Of hij laat teveel ruimte, waardoor hij de regie uit handen geeft. De les zakt in, voor hij goed en wel begonnen is. Of hij kan zich meer opstellen als speler. In meer of mindere mate is iedereen geraakt door het voorval en reageert op zijn eigen manier. Hij gebruikt de spelimpuls van Carla voor het vervolg van de scene. Hij vraagt aan de groepsleden om iets te delen over een keer dat ze zelf een sterfgeval hebben meegemaakt. Na de ontboezeming van Carla, komt het een en ander los. De sfeer verandert wederom en er ontstaat een verbinding in de groep op een persoonlijke basis. Het verhaal van de groep krijgt een inhoudelijke verdieping. Wanneer de laatste speler gedeeld heeft, ziet de trainer wat het vervolg is. Hij geeft een woord. Een tweede speler neemt de tijd en vertelt over een echt gebeurde herinnering die dat woord oproept. Er ontstaan mooie en inhoudelijk sterke monologen. Vervolgens wordt een herinnering van iemand, vertelt vanuit een grotesk personage. De hilariteit en tegelijkertijd geloofwaardigheid van deze verhalen zijn een feest om naar te kijken. De trainer heeft zijn programma allang overboord gegooid. Hij luistert naar de impuls van de groep en laat het verhaal ontstaan wat zich op dat moment aandient. Improviseren en lesgeven zijn eigenlijk hetzelfde ding. De spelers verbazen zich erover hoe makkelijk het is. Over de herinnering hoeven ze niet na te denken en het personage geeft de absurde draai. Iedereen bruist van het spelplezier en duikt met gemak in de meest wonderlijke verhalen en personages. De trainer ziet opeens zijn oorspronkelijke doel voorbij komen: Spelplezier! Hij rondt de scene af en vraagt: ‘Kom allemaal in een kring en eindig de les met een zin of een geluid over afscheid nemen.’ De een gromt, de ander doet een kort gedicht, een derde verdraait het perspectief. Carla is even stil, geroerd en voelt zich ondersteund.

De trainer eindigt de scene. Hij is immers wel de hoofdrolspeler.

 

 

 

druk druk druk? Leer improviseren!

over de kracht van improviseren voor ADHD'ers

Aan het einde van de trainingsavond verzucht Ronja, een van de deelnemers: ‘Sorry maar ik ben er volgende week niet. Ik heb het veel te druk.’. Ze is natuurlijk wel erg lekker bezig met van alles, maar vooral ook Druk Druk Druk.

De les begint en we spelen een scene. het speelt zich af in een hotel. Ronja komt binnen met een koffer en de receptionist vraagt: ‘Kan ik u helpen, mevrouw Rolmops? Ronja verstijft en weet niet wat ze moet zeggen. Haar hoofd maakt overuren. Mevrouw Rolmops? Waar haalt hij dat idee vandaan? Ben ik te dik? Kent hij me? Wat bedoelt hij? Zal ik beledigd reageren? Ze weet het even niet. Weer dat gevoel van Druk Druk Druk.

Bij het starten van een scene opent zich een zee van mogelijkheden. De begeerde vrijheid van het improvisatietheater. Het wordt druk in je hoofd, net als in het ‘Theater van alledag’. Maar in tegenstelling tot het normale leven, kom je er op toneel niet onderuit om te kiezen en door te spelen. Er is immers publiek wat naar je kijkt. Overlevingsstrategieen, waar je normaal aardig mee weg komt, werken veel minder op het toneel. De scene moet door en het verhaal moet worden gespeeld. Dus daar sta je met je beperkingen, overtuigingen en blokkades. Het enige wat rest is spelen en in het hier en nu gaan voor dat wat zich aandient.

De hoeveelheid informatieprikkels die een mens te verwerken krijgt is overweldigend groot. Zo tussen de 10.000 en 100.000 prikkels per seconde. (Bij een improscene wordt dit nog eens verdriedubbelt) Zo druk als het in je hoofd is tijdens een scene, zo druk is het ook vaak in het dagelijks leven. De dag hangt aan elkaar van mail naar What’s App, van smartphone naar computer. Van prioriteit op het werk naar ook nog thuis willen zijn. Je probeert het op te lossen door nog effectiever te worden. Wanneer je precies weet hoe Facebook en de computer werkt, dan denk je het sneller te kunnen doen. En ontstaat de illusie dat je de toegenomen stroom prikkels wel kunt managen. Maar door meer efficientie, wordt het er niet minder op. In tegendeel. Door efficientie, laat je je meer zien, beantwoord je meer app’s en krijg je meer likes en mails. De hoeveelheid impulsen waarop gereageeerd moet worden, wordt alleen maar groter i.p.v. kleiner. Dus je roept: ‘Het is lekker druk’ en veegt het zweet van je voorhoofd.

Improvisatie leert je daar mee om te gaan. Terwijl de stress door je lijf jaagt, kies je voor een eerste idee of associatie. Suggestie; Parijs? Hup: de Eiffeltoren. Prima. Vele verhalen zijn al honderd keer verteld, maar wanneer je er voor kiest om het vol overgave te vertellen: doen! Of neem rust en associeer verder: een hotelkamer? Een zaal in het Louvre? In een rondvaartboot op de Seine? Ook goed, maar je moet ergens beginnen. Ook daarna is alles mogelijk en wordt het druk in je hoofd. Dan vereist het moed om door te gaan op wat er in het hier en nu gebeurt. Te kiezen voor datgene wat je ziet, wat er bij je opkomt of wat het met jezelf te maken heeft. Ook al weet je niet waar dat je brengt. Naar voren te stappen en misschien wel te roepen: ‘Ik moet je iets bekennen?’ Terwijl je nog niet weet wat. Hou een personage vast en maak een andere keuze dan je gewend bent. Jij zou dat nooit doen, maar het personage wel. Wanneer een scene (of wie weet, je dagelijks leven) vast loopt, neem een initiatief en merk de beweging die plaatsvindt. Focus op 1 ding, i.p.v. al die mogelijkheden. Je leert met improviseren creatievere keuzes te maken, wanneer je dat wilt of waneer dat nodig is. Dat vereist lef. Improlef. Allemaal dingen die energie vergen en waar je moeite voor moet doen. Zucht. En het is al zo druk druk druk. Doorgaan met dat wat je kent en altijd al gedaan hebt, kost minder moeite en energie. Kiezen kost kracht. Maar ja, niet kiezen of er in stappen, blokkeert het verhaal en de scene. Improviseren gaat dus vooral om te genieten van de zee van mogelijkheden en vervolgens te gaan voor het verhaal wat zich aan dient. Het voordeel is dat je door je improvisatietraining, intuïtief beter kunt aanvoelen wat er nodig is. Dan wordt het van druk, druk druk, alleen nog ‘druk’. Maar dat is beter te overzien. Klotezooi soms, dat improviseren. Misschien ben ik er volgende week ook niet. Druk Druk Druk.

 

De tirannie van het ‘JA-zeggen’

over kiezen bij improviseren

De improvisatietraining begint. De warming up loopt via een energizer over in een aantal acceptatieoefeningen. Tijd voor het spelen van een scene. Wouter, een enthousiaste impro-speler geeft een spelaanbod aan Janneke zijn medespeelster: ‘Ik wil vandaag maar een ding: ‘Jou!’, Stevige openingszin. Meteen actie. Janneke accepteert, kijkt de ander smachtend aan en stapt op een paard. ‘Zullen we ?’ Wouter accepteert natuurlijk en begint een race. Hij roept: ‘Ja en…’ dan kijken we wie het eerst bij de vijver is. Daar aangekomen, ontstaat het idee om eerst een stukje te gaan rennen. ‘JA en… ‘ roept Janneke, ‘kijk eens naar mijn mooie outfit.’ Het accepteren is grenzeloos, maar helaas sterft de scene een zachte dood.

Vrijheid als natte impro-droom.

De vrijheid om JA te zeggen, leidt tot het zien van steeds meer mogelijkheden. Elke scene opnieuw. Voor veel spelers een natte impro-droom: het vinden van de ultieme vrijheid in het spel. Maar het kan verslavend werken. Alles mag, accepteren moet, dus durft niemand meer NEE te zeggen. De tirannie van het JA-zeggen ligt op de loer. Wanneer je goed kijkt en luistert, zijn er namelijk zo verschrikkelijk veel spelimpulsen en mogelijkheden. Gedachtes, emoties, associaties, verhaallijn linksaf of rechtsaf, fysieke handelingen. Eigenlijk zou je overal wel iets mee kunnen. Maar leidt dat tot een goeie scene? Nee. De tirannie van het JA zeggen zorgt ervoor in dat je overal ‘JA’ op zegt en geen keuze maakt. Dat lijkt immers op een beperking van de mogelijkheden. En dat is nou juist de lol van het spelletje.

Maar improviseren gaat ook over een illusie van vrijheid. Alles kan, alles mag, werkt soms uiterst beangstigend. Wanneer je alles kunt spelen wat je wilt, ga je gegarandeerd een aantal dingen ook niet spelen. Het zweet breekt je uit wanneer je na afloop denkt aan de gemiste verhaallijn. Of de geniale eindzin waardoor je eeuwige roem had kunnen vergaren. Maar helaas schoot hij je pas te binnen na afloop. Keuzestress leidt dan tot verlamming en voor je het weet krijg je last van FOMO (Fear Of Missing Out) Sowieso iets, wat regelmatig voorkomt bij impro-spelers. Er is een uitdrukking: Kiezen is Verliezen. Aan de ene kant klopt dat omdat je een aantal impulsen dus niet kunt spelen. Maar door je te beperken in de mogelijkheden, win je juist in vrijheid. Je hoeft namelijk niet meer met alles mee te gaan en bevrijd jezelf van keuzestress. In de beperking vind zich ook de meester.

Verticaal en horizontaal JA-zeggen

Veel spelers roepen dat ze bang zijn, dat ze ‘niets weten’. De praktijk is andersom: de meeste scènes lopen stuk op teveel ideeën. Dat houdt in dat men horizontaal JA-zegt. Naast het accepteren van het ene aanbod, staat weer een ander, zonder dat er verdieping plaatsvindt. Essentieel bij het improviseren is daarom een keuze durven maken uit de waaier van mogelijkheden die zich aandient en dat te accepteren als de juiste keuze. Niet omdat het de juiste keuze was, maar simpelweg omdat je die op dat moment hebt gemaakt. Verticaal JA-zeggen dus. Je zegt JA tegen een idee en gaat daar verder in.

Wees dus geen slachtoffer van al die impulsen die schreeuwen om aandacht. Aan één idee heb je genoeg. Kijk welk verhaal zich aandient en zet het door. Improviseren gaat niet zozeer over JA-zeggen tegen spelimpulsen, maar is vooral de kunst van het kiezen.

En dat geeft veel vrijheid om lekker vrijuit te kunnen spelen.

 

Improviseren moet vooral leuk blijven, of niet soms?

over lachen vs het serieus nemen van improviseren

Je ziet ze steeds meer op straat: de mensen gedreven door het improvirus. Groepen spelers drommen bij elkaar voor een inspirerende les. Bij nacht en ontij, zijn er impro-voorstellingen. Op televisie wordt er af en toe flink op los geïmproviseerd en bedrijven ontdekken de oneindige toepassingsmogelijkheden. Improvisatie is een verder uitdijend fenomeen. Het allermooiste vind ik, dat vrijwel alle mensen in eerste instantie verleid worden om te gaan improviseren omdat het zo leuk is om te doen. Het genereert energie, spelplezier en je kunt ongestraft van alles uitproberen. Waarna veel spelers na enige tijd ontdekken, dat het ook met henzelf te maken heeft. Soms wordt de pure lol minder en haken sommigen af. Soms ziet men de waarde ervan en gaat men verder op ontdekkingsreis.

Maar het kan toch ook gewoon leuk zijn?

Wanneer je langer speelt, kan het frustrerend werken, dat je voor je plezier, de hele tijd met die regels te maken hebt. Ja–en zeggen. Fouten durven maken. Verhaalstructuur. Allemaal zaken die je moet oefenen tot het moment dat het een tweede natuur wordt. Wanneer dat lukt, ben je eigenlijk als speler, een soort 'ideale mens'. Soms zou je zelfs willen dat je in het dagelijks leven wat meer zo zou kunnen zijn. Zucht.... Het goede nieuws is dat al die leuke theatersportspelvormen gelukkig ook heel bruikbaar zijn, om een slagje dieper te gaan. Veel games lijken oppervlakkig maar bieden diverse mogelijkheden, wanneer je er vanuit het perspectief van de persoonlijke ontwikkeling naar kijkt.

 
Theatersportspelvormen pimpen.
Een paar voorbeelden van klassieke games, waarmee je ook een slagje dieper kunt komen:

Iets anders: vertel aan een ander waar je moeite mee hebt. Wanneer je een aanname maakt, zoals: ‘ik kan dit niet’, zegt de ander: ‘Iets anders’. Waardoor je een andere aanname moet doen over jezelf. En dan eens kijken wat er gebeurt, wanneer je vandaaruit door moet vertellen.

 

Drie in de pan. Je kunt het doen met een ‘neutrale’ scene, maar waarom niet met iets wat je daadwerkelijk moeilijk vind om tegen iemand te zeggen? En dan drie keer anders.

 
Een Dia show waarin je jouw dromen verwezenlijkt. Foto ervan nemen, uitprinten, ophangen en elke dag er naar kijken. Als reminder…

 
Speel een Billy Billy Bop en ga hopeloos de mist in, zonder dat je jezelf gaat verdedigen, straffen of de ander op zijn fouten wijzen. Oftewel: geen overleving-strategieen. Gewoon even rustig binnen laten komen en ervaren wat er met je gebeurt wanneer je een fout maakt en daarna pas weer doorgaan. Maak er een statement van door te zeggen: "ik ben bereid om glorieus de mist in te gaan!" En dat vanuit je hart durven te zeggen.

 
Een Vrije scene spelen over liefde en uittesten wat er gebeurt wanneer je echt zegt dat je van iemand houdt. Ook fijn en helend om dat binnen te laten komen. En de verleiding weerstaan om een leuke grap er achteraan gooien, omdat het anders te dichtbij zou kunnen komen.

 

Een vorm is dus vooral flexibel in het gebruik.

Zo zijn er vele spelvormen, die van vooral erg leuk naar inhoudelijk en persoonlijk, gebracht kunnen worden. Of je dat doet, is een keuze. Als groep. Als individu. Als docent. Meestal begint men met de lol, maar haken spelers juist af, wanneer er geen verdieping meer plaatsvindt. Bewust kiezen is dus van belang, wil je de interesse behouden van spelers en binnen verenigingen. Wat dat betreft blijft improviseren een leuke metafoor voor het dagelijks leven. Hoe hard je ook probeert om zekerheden in te bouwen, je weet toch niet wat er gaat gebeuren. Het handigste is om daar alvast maar aan te wennen. Dat scheelt een hoop gedoe. De improvisator doet niets anders dan zich daarin te oefenen. Hij probeert iets uit tot de scene klaar is. En dan kan hij weer opnieuw proberen. Zonder consequenties. Fijn.

En ondertussen kan hij er tijdens het uitproberen, behoorlijk om lachen: Ha Ha Ha

(oftewel: Heel Handige Houding) 

Ik ben je moeder niet!

Over accepteren en blokkeren

De scene begint. “Hallo Moeder, ik ben thuis!” “Eeeh, hallo, ken ik jou?” De trainer roept: ‘Stoooop!’ En wijst de speler op een klassieke impro-blokkade. De improvisator in kwestie, roept 1000 excuses en belooft een volgende keer volmondig: ‘JA’ te zeggen. Wil een improvisatie op gang komen dient er immers geaccepteerd te worden.

KLOPT en nu verder...

Net zo interessant, is een verdere nuancering van het begrip: accepteren. Het is niet alleen een onderdeel van een scene of training. Accepteren en improviseren begint al veel eerder. Bij binnenkomst. Of eerder nog. Het accepteren van de stortbui onderweg en het humeur waarmee je de drempel over stapt. Of de eigenaardigheden van je teamleden wanneer er een voorstelling gespeeld gaat worden. De een is altijd te laat, de ander is vreselijk druk en doet vooral heel grappig. Alex verzorgt de warming up, je springt mee met de ‘Booby Trap’ en doet vooral heel positief naar iedereen. Maar eigenlijk sta je stijf van de zenuwen en heb je meer behoefte aan rust en concentratie. Je discussieert fel, omdat je teamgenoten ‘het Datingbureau’ willen doen en jij niet. Je roept, dat je die vorige keer al gedaan hebt of dat hij niet zo leuk is. Maar eigenlijk wil je die vorm niet doen omdat je hem niet zo goed kent en bang bent om af te gaan.

De JA-brainwash

Bij het improviseren op het toneel wordt je natuurlijk gebrainwashed met de noodzaak om: ‘JA’ te zeggen. In eerste instantie gaat dat over het accepteren als middel om scenes te ontwikkelen. Echt accepteren gaat vooral over ‘Ja’ zeggen tegen alles wat zich bij het spelen aandient aan gedachtes, gevoelens, angsten en twijfels, plezier en creativiteit. En jezelf deze gedachtes en gevoelens toestaat. Voor de scene, maar ook tijdens. En, hatsekiedee: ook nog erna. (Helemaal leuk wordt het pas, wanneer je dat gaat doortrekken tot na de voorstelling of de repetitie.) Wat voel je? Wat wil je? Wat is er nodig op dit moment? Daarvoor gaan maakt je veel vrijer om daadwerkelijk in het moment te gaan spelen en te doen wat er nodig is. Het veelgehoorde probleem van spelers die ‘in hun hoofd’ gaan zitten, heeft meestal te maken het feit dat ze de gedachtes die er toch de hele tijd zijn, niet accepteren. Dan blijven ze ronddolen in je hoofd. Die zit veel te vol, waardoor er weinig ruimte meer over is voor de gewenste creativiteit.

‘Uit je hoofd?’ creëer een ‘witje’!

Hoe kun je jezelf ondersteunen, zodat je bij het begin van een scene, niet teveel ‘in je hoofd’ gaat zitten. Dit kun je bijvoorbeeld doen door vooraf een ‘witje’ te creëren. De suggestie is gevraagd en je staat of loopt naar de zijkant van het toneel. Het licht gaat uit. Je concentreert je een moment op je ademhaling. Je adem is het meest simpele instrument om in het hier en nu te geraken. Je maakt een ‘witje’ oftewel een blanco moment waarin je je gedachtes loslaat en ze even laat zijn, wat ze zijn: alleen maar gedachtes. Een ‘Witje’ geeft je ook een rustmoment, waarin je bijvoorbeeld een keuze kan maken over de manier waarop je de scene start. Een personage, een beeld van een locatie, een startemotie. Even een moment de focus op de ademhaling. En gaan…

 

De eerste keer is het lekkerste!

over de kick van het spelen. En wat daarna gebeurt....

Improviseren is voor de meeste mensen een kruising tussen de ultieme nachtmerrie en een hemelse ervaring. Vooral de eerste keer staat men met trillende knieen te wachten, om op te komen. Om zich kwetsbaar en wel, over te geven aan de verwachtingen van het publiek en de grillen van het moment. Spelen, wanhoop, doorgaan, help en hoera, duikelen dwars over elkaar heen. Om vervolgens aan het einde van de voorstelling nog natrillend, te roepen, dat het veeeeeel te kort was. Dat die ene scene zo briljant was en dat die andere scene echt volledig mislukte. Maar de kick van het doen, maakt het allemaal de moeite waard.

En wat komt daarna?

Wanneer de euforie van de eerste keer is geweest, train je verder want je wilt zo snel mogelijk: de tweede keer. Daar is hij weer: de kick, maar ook de vergelijking met de eerste keer. Om vervolgens door te gaan naar de derde. De Vierde. En voor je het weet, ben je een ervaren speler. Als het goed is, dan blijft het spelende kind. Overheerst de innerlijke criticus, dan wordt het al snel niet meer leuk. Houden ze elkaar in balans, dan blijf je groeien en ontwikkelen. De Improacademie heeft zich als doel gesteld om trainingen te geven waar het gaat om dit evenwicht. Het motto van de academie: ‘Alles is er al’, is daar een afgeleide van. Zogauw je als speler bezig moet gaan met dingen verzinnen, dan zit je al in je hoofd. En mis je de rijkdom aan mogelijkheden die er al zijn. Via je medespeler, via je visualisatievermogen, via je fantasie, via je eigen ervaring, etc. Een schat aan inspiratie waar je niets voor hoeft te doen. Alleen maar te zien, te ervaren en te gebruiken.

Beginners en gevorderdentraining

Vandaar dat we bij de Improacademie volgend seizoen zowel een beginners en gevorderdentraining organiseren. Omdat de beginners de onbevangenheid van de eerste keer ervaren. Om te zorgen, dat ze het spelende kind, wat wordt wakker gemaakt, kunnen behouden. Dit spelplezier houdt je gaande, de wil om te leren houdt het interessant. Vandaar dat er ook een gevorderde training is om dat stuk invulling te geven. Zo creeert de Improacademie op elkaar afgestemde mogelijkheden om improvisatietheater te ontdekken en er in te blijven ontwikkelen.

Hoe lang je het ook doet, improviseren blijft een levenskunst, waarbij je in de training en op het podium dingen kunt oefenen, waar je in het dagelijks leven niet aan toe komt. En waar je tegelijkertijd zo ontzettend veel lol mee kunt beleven.

Spelen of nu maar even niet?

over spelen en de realiteit

Speelsheid is voor de meesten, de essentie van het improviseren. Een impro-les bruist al snel vol verlangen  naar spelplezier, loslaten, creatief zijn en vooral: heel veel spelen.Zogauw ik als docent wat uitgebreider zou willen nabespreken begint het geschuifel. ‘Kunnen we weer gaan spelen?’ Natuurlijk. Logisch. Spelen is de trigger om in actie te komen. Tot zover het improviseren in de les, terug naar de realiteit van alle dag


Spelen is levensgevaarlijk
Kwart over 8 op maandagmorgen, stroomt er een colonne met fietsers door de straat. Het merendeel zijn volwassenen met hun kroost op weg naar school. Veel kinderen werken zich slingerend een weg door het verkeer. Ouders zijn voortdurend bezig ze veilig er door heen te loodsen wat voor de meeste kinderen een hele opgave is. Voor het stoplicht, hangt een meisje steil achterover in haar zitje. Achter haar is het erg interessant. ‘Myrte, ga goed zitten, anders val je’. Links daarvan, zit een jongen op een klein fietsje. Hij doet met veel lawaai een auto na: ‘broem, broem’. Onmiddellijk klinkt een vaderlijke stem: ‘Leo, kijk uit, links komt een fietser.’ Het stoplicht springt op groen. De stroom komt in beweging. Kinderen worden opgeduwd en beginnen de beentjes razendsnel rond te draaien. Ze moeten immers weg wezen, voor het stoplicht weer op rood gaat. ‘Kijk uit’, ‘Even doorfietsen, Janna’, ‘Voor je kijken, Joram’. Nu even geen speelsheid graag. De wereld vraagt voortdurende alertheid om te overleven. Spelen is een levensgevaarlijke bezigheid. Het zorgt ervoor dat je opgaat in het imiteren van een auto en daardoor niet de gevaren ziet van aanstormende fietsers.
Afbeeldingsresultaat voor kind op de fiets
Van spel naar werkelijkheid
Groter groeien vraagt meer dan concentreren in het verkeer. Reden genoeg voor ouders en kinderen om het spelen langzaam om te zetten in controle, plannen, vooruitkijken en censureren. Je moet noodgedwongen een innerlijke stem ontwikkelen over normen en waarden en over de manier om niet door een auto overreden te worden. Of door een vriendje buitenspel gezet of door je baas aan de kant. Zonder opvoeding red je het niet in de werkelijkheid van het alledag.

Improviseren en het leven van alledag
De uitdaging ligt in het vinden van de juiste balans. Het spelen niet verleren, maar juist integreren als onderdeel van je dagelijkse vaardigheden. Spelen werkt namelijk wel degelijk. Het ontdekt. Het leeft. Het lacht. Het geeft kleur aan de alledaagse sleur. En het is er op onverwachte momenten: bij de bakker of in de tram. Bij het overgooien van een sinaasappel of het vertellen van een verhaal. Het komt duizend keer per dag langs, wanneer je de openheid behoudt van de improvisator. De hele dag door ben je immers aan het improviseren. Je reageert in het hier en nu op de impulsen van de wereld om je heen. Of dat nu een piepje is van een sms of een vraag bij de bakker. Improviseren kun je leren? Onzin. Je doet het al.
Speel wanneer je wilt, improviseer wanneer je kunt en gebruik acteren wanneer het handig is. Dan kun je de rest van de tijd, altijd nog serieus bezig zijn.

Fouten maak je niet, die bedenk je zelf

over faalplezier

De voorstelling is voorbij, het zweet wordt van het voorhoofd geveegd. Het publiek wacht na afloop in het café op de helden van het improvisatietoneel. Hetzij om een veer in de reet te steken, hetzij om een kritische noot te plaatsen over bijvoorbeeld die scene in het ziekenhuis. De speler in kwestie wacht even voor hij zich bloot stelt aan de nabespreking. Hij ruimt langzaam zijn spullen op en kletst nog wat na met zijn medespelers. ‘Ja, die scene in het ziekenhuis… daar had ik gewoon moeten accepteren en dat been er af moeten zagen!’ De medespelers knikken wat geruststellend. Immers: fouten maken mag. Of een andere slogan komt op: Fout is goud! Stralend falen. Van faalangst naar faalplezier. Iemand roept nog: ‘Je bent glorieus ten onder gegaan!’ De speler zegt: 'Oh ja, dat is waar ook' en denkt: 'Wat een gelul, ik wil stralen, niet falen'.

Stralen of falen

Tegenstrijdige gedachten spoken door zijn hoofd. ‘Ik mag fouten maken, maar eerlijk gezegd: ik baal als een stekker! Ik wil niet falen, maar stralen. Aan de andere kant, wil ik ook graag stevige feedback over wat ik allemaal fout doe. Dat softe positieve gedoe soms. Maar waarom overschaduwt het misgaan van die ene scene dan zo mijn gevoel van de avond?’. Zo loopt hij het café in en in slow motion ziet hij de blikken naar zich toe draaien. Van verre roept hij al: ‘Ik ga volgende keer meteen dat been eraf zagen hoor!’

Denk-fout

De nabespreking gaat veelal over de gemaakte fouten in een scene. Met meestal een goedbedoelde snelle toevoeging, dat het niet erg is; fouten maken mag! Maar dat gaat eigenlijk over iets anders. Fouten maken heeft namelijk niets te maken met wat je speelt in een scene. Een spelimpuls helpt een scene verder of niet. Dat is voor een deel heel goed aanwijsbaar en hierdoor leer je steeds betere keuzes te maken. Maar hoe je het ook bekijkt, wat de een ziet als fout, ziet de ander als mogelijkheid. Het gaat er dus niet om of je bij het spelen een fout maakt, maar of je dat een fout vindt. Dat is een klein verschil in benaderingswijze, die een groot verschil kan maken tijdens het spelen.

Impro-slogans

‘fouten maken mag’ en meer van dat soort slogans gaan niet over het improviseren zelf. Het gaat over denk-fouten. Het oordeel los kunnen koppelen van hetgeen je improviseert. Wanneer je je rot voelt, over dat moment waarop je dat been niet hebt afgezaagd, is vooral je innerlijke criticus aan het woord. Wanneer je daar naar kijkt en er niet over gaat oordelen, heb je een ander gesprek. Echt accepteren, gaat dan ook veel meer over dit soort dingen. Jezelf gunnen dat je een andere keuze hebt gemaakt. En er misschien op een milde maner naar kijken. En wanneer er in je hoofd iemand als een gek zit te roepen: ‘Fouten maken mag? Rot op, zeg! Mijn hele familie zit in de zaal!’. Geef hem een stoel in het publiek en een schouderklopje. Hij is op zijn manier alleen maar bezig, om jou te behoeden voor blunders. Laat hem dus vanaf de tribune zijn gang gaan. Dan kun jij ondertussen door gaan met lekker en onbevangen spelen.











ImproKerst; licht aan of licht uit?

Maria als superimprovisator

Kerst is eerst en vooral het feest van het licht. Overal gaat het licht aan. Balkons hangen vol met verlichte arresleeen, hele dorpen worden omgebouwd tot lichtjespretpark. Kerstmuziek en films hebben vaak de boodschap: doe je licht eens aan voor een ander.
Wanneer je een improvisatievoorstelling speelt, begin je met spelen op het moment dat het licht aangaat. Accepteren, risico nemen, denken in mogelijkheden, faalplezier. Het is op dat moment de normaalste zaak van de wereld. Ook al lukt het niet altijd, je weet in ieder geval dat dat het doel is. Je bent immers getraind in deze basishouding.
En met dit in het achterhoofd gebeurt het wonder van creëren vanuit het niets. Het licht gaat aan en voor de paar minuten dat de scene duurt, is het een soort kerstfeest. Liefde overwint, iedereen werkt samen. Conflicten worden opgepakt, uitgespeeld en komen aan het einde weer goed. En wanneer dat niet meteen lukt, dan wordt je bij een theatersportvoorstelling, zelfs door een rechter aangemoedigd, om je hart te laten spreken. Je krijgt er zelfs punten voor.

Improviseren is kerstfeest in theaterlicht

Wat daarna gebeurt is ook interessant. Scene gespeeld, licht uit. Nabespreken, borrelen en weer terug naar de ‘realiteit’. Alsof improviseren op het toneel een knip uit de werkelijkheid is. Improviseren is kerstfeest in theaterlicht. Wanneer we dan toch bezig zijn met een kerstgedachte, dan zou het mooi zijn wanneer het improviseren doorgaat wanneer het theaterlicht dooft. Alles waar improvisatie voor staat, zijn pure kerstgedachtes in het klein. Elke scene begint met een enkele gedachte, maar door positiviteit, accepteren en bouwen wordt het een nieuw verhaal. Elke keer weer.

Was Maria een improvisatieactrice avant la lettre?

Dat goed improviseren een enorme impact kan hebben, laat het kerstverhaal zelf zien. Maria was zwanger en in de kribbe werd het kind van God geboren. Een groots gebeuren met een mooie moraal. Je zou ook kunnen denken, dat Jozef zich in het begin afvroeg: 'wie is eigenlijk de vader?'. Voor Maria tijd voor een goed verhaal met impact. Ja -en zeggen en creatief zijn. 'Jozef. Het is helaas niet van jou. Ja en...het is niet van zomaar iemand, het is van God. En ik ben ook onbevlekt ontvangen. En daarbij gaat het kind ook nog koning worden.' Knap staaltje improviseren, wanneer je het mij vraagt. Hoe het ook gegaan is; van een goed verhaal gaat het licht altijd aan.

Improviseren een kwestie van 'eren' i.p.v. 'leren'.

Improviseren is iets wat je eigenlijk de gehele dag al doet. In het dagelijks leven wordt voortdurend van je gevraagd om in het hier en nu te reageren op de dingen die je overkomen. Toch willen veel mensen beter leren improviseren. Naast dat het je flexibel en creatiev maakt, kun je er vooral veel plezier aan beleven. En je kunt er mooie voorstellingen mee maken. Om beter te improviseren helpt het om ‘Leren’ niet te zien als je best doen, hard gaan werken of willen presteren. Dit lijkt een open deur, maar is in de praktijk een hardnekkige overtuiging rondom ‘Leren’. Onze schooltijd, laat zich niet zo makkelijk terzijde schuiven. Het gaat over een andere manier van kijken. Bij improviseren gaat ‘Leren’ vooral over: ‘Eren’.  

De 3 belangrijkste zijn:

Het ‘eren’ van jezelf: alles begint met de moed om voor een publiek te gaan staan of jezelf bloot te geven. En jezelf daar ook de waardering voor te geven.

Het observ‘eren’: de bewustwording en het zien van wat er is.

Het accept‘eren’: het oordeelloos accepteren van wat er gebeurt bij jezelf, bij de ander en in de situatie in het hier en nu. ‘JA’ zeggen komt eerst, daarna pas de ‘JA EN’

Vanuit hier, ga je verder met de andere vormen van ‘eren’. Je gaat uitproberen en fantaseren. Je laat los, dat je wilt  controleren of censureren. Je ziet je neiging om te presteren of te blokkeren. Je verbaast jezelf bij het visualiseren en associeren. Je angsten trotseren, emoties acteren, jezelf inspireren. Dramatiseren, regisseren, structureren, ensceneren. Je eert je een slag in de rondte en improviseert daardoor steeds beter.

Leren improviseren, gaat ook over de verschillende manieren van leren. Bijvoorbeeld loslaten dat je veel moet aanleren. Je zult soms iets moeten afleren, zoals bepaalde standaardreacties of overtuigingen. Of je wordt uitgedaagd om te her-leren' of te nieuw-leren', zodat je iets op een andere manier gaat doen. Vooral ook niet opgeven, oftewel: doorleren. En af en toe wat jong-leren, zodat je als een kind weer opnieuw kan kijken. Alles wat je nodig hebt voor een goede improvisatie is er namelijk al op het moment dat je begint. Het idée van Michelangelo over de beeldhouwkunst, geldt ook voor improviseren: een kunstenaar begint met een stuk marmer, waar het beeld al in zit. Het is aan de kunstenaar om het te zien en het overtollige weg te halen.

Zo werkt dat ook met improviseren. Het verhaal is er al, het is de opdracht van de speler, om het te zien, te gaan spelen en steeds weer opnieuw te kijken wat zich aandient. Die insteek maakt het improviseren, een stuk vooral heel leuk en een stuk makkelijker om te leren.

Dus: denk in mogelijkheden en ga het vooral uit prob-eren!

Accepteren is vooral een kwestie van kijken.

Wie leert improviseren wordt vaak verrast door de positiviteit die van improvisatietheater uit gaat. Je leert JA-zeggen, je probeert van faalangst naar faalplezier te gaan. Het loopt je dun door de broek maar je neemt risico’s. Je mag of moet ‘uit je box’ of zoals je wilt: je ‘comfortzone’. Soms weet je niet waar die zit, maar dat maakt niet uit. Als je er maar uitgaat. Improvisatiespelers zijn dan ook vaak een dartele kudde mensen, die zichzelf en elkaar op de meest positieve wijze proberen te benaderen. Dat is immers regel 1: accepteren en JA-zeggen! Dus wanneer iemand met je wilt trouwen zeg je: ‘Ja’, en wanneer je gevraagd wordt een donkere kelder in te gaan, zeg je ook ja.  Maar het lastige van improviseren, zijn de gedachtes die soms opkomen en die een verlammende werking kunnen hebben op je spelplezier en de sceneontwikkeling.  

‘Is het wel leuk?’, ‘Wat nu?, ‘He, waarom doet hij nu iets anders dan ik had bedacht ?’ Het antwoord daarop is ook: accepteren, maar daar ligt een interessante paradox: je wilt die gedachtes eigenlijk helemaal niet. Je wilt de onmacht niet voelen, wanneer je geen flauw idee hebt wat je moet doen of wanneer je de scène vast ziet lopen en hem als zand door je vingers weg voelt glijden. Je systeem roept ‘HELP’ en je schakelt over op een bekende overlevingsstrategie zoals bijv. even stevig doorduwen. Of je plaatst nog maar een grap, maakt iemand dood of zegt: ik hou van jou. Daarmee weet je in ieder geval zeker dat de scène af is.

Toch ligt daar de sleutel van het moeiteloos improviseren. Echt accepteren gaat niet over JA-zeggen tegen een aanbod van de ander, maar over Ja-zeggen tegen de kwetsbare kant en de angst in je onderbuik. En het vooral laten zijn voor wat het is. Namelijk alleen maar een emotie of een gedachte. Wat dat betreft is improvisatie meer een meditatieve bezigheid, waarin je vooral moet kijken naar wat er is. Bij de ander en bij je zelf. Dat maakt het ook meteen een stuk minder hectisch. Want om te zien, heb je tijd nodig om te kijken. Daar gaat het met name over, wanneer je praat over spelen in het Hier en Nu. Het grote voordeel is, dat je dan ook niets meer hoeft te bedenken. En dat is dan weer mooi meegenomen.

Improvisator of Superheld?

Is it a bird, is it a plane? No, it’s an improvisor!

Zijn wij eigenlijk niet de nieuwe superhelden van deze tijd? Vele ogen zijn meedogenloos op je gericht. Zal het lukken een scene te maken die het publiek op het puntje van de stoel brengt? Daarvoor moet je eerst je doodsangst overwinnen. Naakt, slechts gewapend met wat vage hulpmiddelen zoals: ‘ja en’ of ‘durf te falen’. Of in het gunstigste geval een succesvolle spelvorm, zodat je toch enigszins houvast hebt. En zogauw je je daar veilig in voelt, wordt het alweer afgenomen. Je moet immers verder. De verhalende scenes en de longforms staan al te lonken als nieuwe nachtmerrie wanneer je dichtklapt of als theatraal orgasme wanneer het lekker loopt.

Wat dat betreft is het soms geruststellend om te realiseren, dat wanneer je bezig bent met improviseren, je eigenlijk aan een heroïsche taak begint. Je moet worden opgeleid tot een soort supermens. Je moet immers goed luisteren en kijken. Normaal kom je er wel mee weg; bij het improviseren val je ‘glorieus falend’ door de mand, omdat de scene niet loopt. Je wordt geconfronteerd met een natuurlijke en diepgewortelde angst om af te gaan in het openbaar. Je wordt gedrild om de ander laten schitteren, terwijl je toch hoofdzakelijk improviseert om er zelf lol aan te beleven? Je moet de vreemdste dingen accepteren, terwijl je onderbewuste roept: “ik ben geen potloodventer in de sauna”. Grote emoties spelen en wanneer dat eindelijk lukt, moet het weer geloofwaardig. Je moet niet leuk gevonden willen worden maar wel leuk zijn, spontaner worden, falen leuk vinden, risico’s nemen, , enzovoorts, enzovoorts.

Een improvisatiespeler is een mens met een levensgevaarlijke missie. Vanuit het niets, theater maken waarmee hij het veelkoppige monster in de zaal kan temmen. Dat zijn pas echte superhelden.

publiek

Bijna-dood-ervaring

over impro-plankenkoorts



Laatst las ik een artikel over 'Bijna-dood-ervaringen'. Daar stond het verhaal in beschreven van een vrouw die flauw viel. Na een urenlange reanimatie, kwam ze gelukkig toch weer bij bewustzijn. Ze gaf een interessante omschrijving over hetgeen ze had ervaren. "Ik kwam vanuit een donkere gang en voor mij opende zich een prachtige tunnel van licht. Ik had het gevoel dat ik daar in rond zweefde. Ik hoefde alleen maar om me heen te kijken en zag beelden over leren fietsen, over hartstochtelijk omhelsen, over pijnlijk in de steek gelaten worden. Het was een tijdloos moment waarin alleen het nu bestond."

De vrouw, die deze 'bijna-dood ervaring' beschreef, was in een soort roes terechtgekomen. Een zorgeloos moment van flow en oneindig gedragen worden. Na het ontwaken, was ze nog wel even bezig geweest met herstellen in het café.

Ik liet het laatste even op me inwerken. Herstellen in het café? Lag ze dan niet in een ziekenhuis? Ik keek naar de kop van het artikel, die me nog niet was opgevallen. ‘Improvisatie als bijna-dood-ervaring’. Ik dacht terug aan momenten dat ik op moest. De soms acute angstaanval. De opkomende paniek wanneer een scene uit je handen glipt. De strategieen die je als speler inzet, om niet te sterven op het toneel.

En daarna ook de rust, wanneer je dat leert loslaten. Wanneer je erop vertrouwt dat alles er al is en dat je vooral goed moet leren kijken om de scenes te zien. In die zin gaat leren improviseren voor een belangrijk deel over het leren omgaan met doodsangst. Als ik bovenstaande lees, dan heeft de vrouw in kwestie gewoon een hele goeie voorstelling gespeeld. Improviseren kan weliswaar angst en onzekerheid oproepen, maar eigenlijk is het mooie van improvisatie vooral, dat je voluit kunt ervaren dat je leeft. Om daarna half dood in het café te belanden. Dat dan weer wel.